Het is denk ik de grootste Haagse ziekte: drukte, haast en een chronisch tekort aan tijd. Als je mij vraagt wat er achter de toeslagenaffaire schuilgaat is dit één van mijn favoriete antwoorden. Dan moet je wel oppassen, want favoriet is een eufemisme voor stokpaardje. Maar goed: die van mij kan ik goed berijden dus wat let me. We kunnen er ook een analyse van het new public management op loslaten, wat terecht zou zijn. We kunnen ook de oude denker des vaderlands volgen, René ten Bos, die de westerse wereld inktschijterij toedicht: we zijn allemaal bureaucraten die leven van control & planning en er niet tegen kunnen als de boel maar duurt en duurt. Kom hier met die pizza: ‘Je bent 10 minuten te laat!’ Deze en andere verklaringen doen allemaal mee, maar die aandachttrekkende tijdstress krijg ik maar niet het zwijgen opgelegd. Waarom? Omdat wij, ambtenaren, best tot andere dingen in staat zouden zijn als we de tijd zouden krijgen om weer eens goed na te denken. Dat is mijn hoopvolle gedachte, troostrijk tegelijk, want wie weet is dit een therapie die kan aanslaan.
Zolang we de ratrace op het Binnenhof als hoofdtoernooi blijven zien, dreigen we te vergeten dat de samenleving met een marathon bezig is. Meerdere tegelijk eigenlijk: klimaat, ongelijkheid, armoedeval, migratie, gezondheid, discriminatie, boompje-beestje-waarismijnhuisje? Vergeet ik er nog een paar? We zitten in een achtkamp, moeten meerdere disciplines beheersen – van hink-stap-sprong tot triatlon (wat nog geen waarheid is omdat het lekker rijmt, maar waar is het wel).
We hebben een opstand nodig, zeg ik Ramsey Nasr na, ‘een opstand van het geweten’. Ik ben er stil van als ik hem dit in een vrijdagse Vooravond hoor zeggen. Ik koop acuut zijn De fundamenten en word er niet vrolijker van. Mijn geweten begint zwartgalligheid te spuien.
Misschien is dat mijn andere stokpaardje, het geweten. Dat knaagt, bij mijzelf in elk geval, al wat langer. Over de wereld, de politiek, de ambtenarij, ons werk, mijn werk, mijzelf. Want och ja, wat is het gemakkelijk om te doen alsof het Binnenhof een andere planeet is waar ik als ambtenaar een alien ben. Gemakkelijk inderdaad, want het punt is natuurlijk dat het ook mijn wereld is, de wereld waar onze bazen hun democratische spel spelen, niet omdat ze van spelletjes houden maar omdat we in de democratie samen de regels bedenken waarbinnen zij hun werk moeten doen. Hun Binnenhof is ook mijn Binnenhof. En als ze daar dan de verkeerde paardenrace organiseren waardoor die maatschappelijke marathons het onderspit delven – want zoiets heb ik mezelf zien opschrijven – , wat heb ik dan zelf verkeerd gedaan? Of, beter: wat kan ik me voornemen om de zaken een beetje ten goede te keren?
‘Grootheidswaan!’, roept dat meerkoppige monster dat ik zojuist nog als geweten had opgevoerd. ‘Wat verbeeld je je wel!’, sist de verraderlijke slang die in mijn bijbelse jeugd zich comfortabel heeft genesteld onder de boom die toen nog ‘kennisvruchten’ leek te dragen maar inmiddels geurt naar de arrogantie van de ‘eigenwijsheid’. Ik houd niet van vloeken maar laat ze toch eerst één voor één in stilte de revue passeren voordat ik ze afkeur. Als de slang spreekt begin ik van binnen te tieren en te razen. Rot op, ellendeling, ontneem me niet het vermogen vrij te denken en stik maar in je appel. Ik maak er een appèl van – een moreel appel: het geweten komt in opstand.
In mij is er de eeuwige strijd tussen bescheidenheid, die mogelijk vals is en z’n mond moet houden, en wijsheid, die mogelijk schijn is en voortdurend het woord wil. De laatste wint als ik mijn boeken schrijf over tegenspraak. Ik voel het nu des te meer omdat ik werk aan Macht en moed, een derde tegenspraakessay na Weerwoord en waarheid en Liefde en leiderschap. Dit keer kan ik niet om de actualiteit van de politieke crisis, de rechtstatelijke crisis en de vertrouwenscrisis heen. Het wordt een pleidooi voor ambtelijke tegenspraak, voor het bieden van weerwoord tegen de politieke druk en drukte die vanuit het Binnenhof als een penetrante geur al onze kantoren en werkprocessen onherkenbaar heeft veranderd. Mijn pleidooi is een verzuchting ook, een innerlijk verlangen naar meer rust, naar diepte en kwaliteit, degelijkheid en deskundigheid, naar wat reflectie en ambtelijke zelfrelativering in de schaduw van een zichzelf organiserende samenleving. Een verlangen ook naar meer omzien naar elkaar, goed voor elkaar zorgen, ja zelfs goed voor jezelf zorgen. In Macht en moed wil ik laten zien hoe de deugdethiek van Aristoteles onze ambtelijke autonomie kan versterken, en hoe dit samenvalt met de zelfzorg uit de Griekse en Romeinse cultuur. Zelfzorg is een klassieke opdracht die gaat over gezondheid, ethiek en zielezorg, die we hoognodig weer eens uit de mottenballen moeten halen. Klassiek?
Ik vergis me. In april/mei is het ramadantijd. Iets met vasten en bidden? Wat weet ik er als niet-moslim eigenlijk van? Bar weinig. Mijn avondblad helpt en kopt ‘Een moment voor bezinning’ boven zeven persoonlijke beschouwinkjes over de betekenis van de ramadan. Ik zie plots hoe populair de zelfzorg is, in andere woorden maar met precies dezelfde bedoeling, om de tijd te nemen voor het andere verhaal, het nieuwe inzicht, de essentie van het leven. Tijd nemen voor de ontvelling van de slang in onszelf. Blij word ik van de zinnen die als een zalf mijn ziel balsemen. Eén vijftiger, één twintiger en verder allemaal dertigers verlichten mijn gemoed. Soaud Aitikne (32): ‘De ramadan staat voor mij in het teken van vertraging, introspectie, verdieping en bewustzijn.’ Ibtisam Maazouzi (34): ‘De maand gebruik ik ook als een reset voor mijn geest. Je kijkt wat je allemaal hebt en je denkt daarbij: heb ik het allemaal wel nodig?’ Rahma Hulsman (50): ‘Ik probeer niet te roddelen. Haha, je probeert natuurlijk nóóit te roddelen, maar in de ramadanmaand ben ik er bewuster mee bezig.’ Ali (32): ‘Het is voor mij echt een tijd voor bezinning. Ik leg mezelf langs de meetlat van de islam: ben ik nog de mens die ik wil zijn? Zit ik op het goede pad, en waar wil ik naartoe? Sta ik genoeg voor anderen klaar? Ik vind zelfdiscipline belangrijk, leren om je behoefte te onderdrukken.’ Hanina Ajaral: ‘Het vasten in de islam is nu juist bedoeld om los te raken van alles waarvan je je zelf hebt overtuigd dat je het nodig hebt. Om zelfdiscipline te ontwikkelen.’ Nahid el Bruk (33): ‘Elk jaar neem ik me voor om in de ramadan te detoxen en in plaats van naar muziek te luisteren de Koran uit te lezen. Ik vind dat belangrijk want je weet nooit of je de volgende ramadan zal meemaken.’
En Oumaima (25) zegt: ‘Ik ga in de ramadan vasten en mijn aandacht richten op de tong. Me bewuster worden van de dingen die ik zeg. Wat ik zeg, moet van toegevoegde waarde zijn. Want soms wil je gewoon deelnemen aan een gesprek en dan zeg je dingen om maar wat te zeggen.’
Tegenspraak moet ergens over gaan, niet over je eigen gelijk, maar over de aandacht die we elkaar weer moeten gunnen. Voor ons ambtelijk vakmanschap gun ik ons allemaal een ramadaneske bezinning. Elk jaar een maand? Elke dag een uur zou ik zeggen. Of het als een gewoonte omarmen en het elk uur van de dag voelen en doen? Laat ‘een moment voor bezinning’ als een ramadaneske therapie zijn tegen de Haagse ziekte waar ik ook zelf de drager van ben.
Erik Pool